De functie van albumine
Albumine wordt in de lever gemaakt en is het meest voorkomende eiwit in het bloed. Door zijn colloïd-osmotische werking trekt albumine water aan. De hoge capillaire bloeddruk zorgt er echter voor dat water en opgeloste stoffen, waaronder albumine, langzaam de bloedbaan verlaten. De albumine wordt vervolgens na ‘gedane arbeid’ (zie verderop) weer terug opgenomen in het bloed, omdat de lage druk buiten de bloedbaan (het interstitium) dan overwonnen wordt door de osmotische interstitiële druk. In delende cellen of na terugkeer in het bloed en opname in de lever wordt dagelijks ongeveer 10% van de albumine in het lichaam afgebroken (en dus ook opnieuw gesynthetiseerd). Dit percentage is zeer waarschijnlijk hoger bij inflammatie. Naast de belangrijke rol van albumine bij het handhaven van de colloïd-osmotische druk (80% in het bloed en interstitium) heeft albumine een aantal andere belangrijke functies in de hierboven beschreven rondgang.
Albumine bindt vetzuren, bilirubine, galzuren, calcium, ijzer,